Glas
Handgemaakte glazen knikkers.
De Romeinen vonden ze uit, maar de "doorbraak" lag in Thüringen. Rond 1830 probeerde men daar knikkers te maken van een grondstof die er letterlijk voor het oprapen lag: glas. Men wilde concurreren met de agaatknikkers uit Idar Oberstein, die razend populair waren in die tijd, maar één groot nadeel hadden, ze waren duur.
De eerst knikkers maakte men door de top van een glazen staaf te verhitten, zodat deze stroperig werd. Deze stroperige massa werd dan in een, speciaal daarvoor gemaakte houten mal, geduwd. Door lichtjes te draaien met de staaf werd de mal goed gevuld. Daarna werd de mal van de staaf gescheiden en liet men het geheel afkoelen. Dan werd de mal verwijderd en men had de glazen knikker, die echter nog wel handmatig bijgewerkt moest worden, omdat deze methode veel oneffenheden op de knikker achterliet. Dit alles duurde veel te lang, de productie was veel te laag, er moest een alternatief komen. Deze vroege knikkers zijn nu zeer zeldzaam en daarom erg gewild bij de verzamelaars.
Ook in het dorpje Lauscha, waar bijna iedereen werkzaam was in een Glashütte, was men driftig op zoek naar een andere methode van knikkers maken. Zo ook de familie Greiner, vader Elias en zoon Septimus, beiden glasmakers, dachten dat de oplossing niet zo moeilijk hoefde te zijn.
In 1848 vond Elias Greiner de knikkerschaar uit, waavoor hij op 5 september van dat jaar patent kreeg. Met deze schaar en nog steeds de glazen staaf (cane) kon men nu veel sneller en mooiere knikkers maken.
Knikkerschaar
De top van de staaf werd verhit in een (kolen)vlam tot deze stroperig werd, door nu de staaf langzaam rond te draaien, ontstond er een soort ovalen knikker op de top. Met behulp van de knikkerschaar werd deze verwijderd van de staaf boven een halfrond houten kommetje, waar de knikker in viel. Door deze kom te laten "wiegen" ging de stroperige knikker rollen in de kom en werd zo vanzelf rond. Voor dit "wiegen" had men ook een apparaat ontworpen dat bediend werd door middel van een voetpedaal.
Aan de knikkers zat nog wel een beetje nawerk, de pontilmerken boven- en onderop de knikker werden in de eerste jaren van de productie nog handmatig glad geschuurd. Toen de vraag steeds groter werd, liet men dat veelal achterwege. Men kan de vroege knikkers dus vrij gemakkelijk onderscheiden van de latere: de latere hebben vrijwel allemaal een iets ruigere pontil. Dit maakt de vroege exemplaren bij de verzamelaars zeer gewild.
De vraag naar hun knikkers werd zo groot, dat vader en zoon Greiner besloten een eigen Glasshütte te laten bouwen. In 1853 namen ze de "Seppenhütte", genoemd naar Septimus, in gebruik. Jarenlang werden zo knikkers, in alle soorten en maten, over de gehele wereld verspreid vanuit de Seppenhütte. En ook van deze knikkers was wederom Amerika de grootste afnemer. Verreweg de meeste, maar ook de mooiste knikkers gingen naar dit land.
De Greiners hadden een beperkt patent gekregen voor hun methode, gevolg hiervan was dat er in het laatst van de 19e eeuw, 1875-1880, meerdere Glasshütten met de productie van de glazen knikkers begonnen. Deze onderlinge concurrentie kwam de kwaliteit niet altijd ten goede.
Tot ongeveer 1910 zijn er zo in Thüringen op grote schaal knikkers met de hand gemaakt. De opkomst van de machinale glazen knikker en de crisis rondom WO1, betekende het einde van dit tijdperk. Tot aan het einde van de dertiger jaren is men wel op heel kleine schaal doorgegaan, maar dat was alleen voor eigen behoefte.